De geluksbarometer zegt: we willen terug naar ‘af’. Zelfs het knusse van de jaren vijftig omhelsen we vol overgave. De generatie van babyboomers is ondertussen wel uitgeboomed en een volgende generatie neemt het stokje over. Wat zijn de spelregels in 2013? Wie zegt dat wij gelukkig moeten zijn? Wat is er mis met ongelukkig zijn? Als het zo doorgaat, worden we doodongelukkig van de druk die zo langzamerhand op gelukkig zijn staat.
Er deugt dus in mijn ogen weinig van het concept van ‘een geluksbarometer’. Er zijn minstens drie bezwaren tegen aan te voeren. Ten eerste veronderstelt dit concept dat geluk te meten is. Geluk is iets ongrijpbaars en meten is iets exacts. Ten tweede: al zou je het kunnen meten, waarom zou je dat doen? Je ontdoet het geluk van z’n magie. De kracht van geluk is dat je het kunt voelen, tot op het bot en dat het ook plots weer verdwenen is. Dat moet je niet willen meten. Want daar zit het derde punt: als je het kunt meten, kun je het ook vergelijken: met je geluk van vorige week, met het geluk van je buurman, je collega. Zelfs geluk loopt dan de kans ongewenst in een strijd verwikkeld te raken. Dat kan niet de bedoeling zijn.
Gelukzoekers
Hetzelfde onbestemde gevoel heb ik met gelukzoekers. Meestal worden deze mensen positief afgeschilderd, het zijn avonturiers op weg naar een spannender bestaan; beter, succesvoller. Maar als je goed naar deze mensen kijkt, zie je waar het wringt: als je gelukzoeker bent, denk je dat het te vinden is, als je maar hard genoeg zoekt.
Een voorbeeld om dit te illustreren. Afgelopen zaterdag moest mijn jongste zoon afzwemmen, samen met 43 andere kinderen. Dus zaten er 88 ouders aan de kant van het badje dat toch echt maar 25 meter mat. De ene ouder drong voor de ander om het beste kiekje te maken. Ik vroeg me af wat die ouders met hun foto’s zouden doen. Hoe vaak keken ze dergelijke beelden nog terug? Had ik zelf ooit nog naar zo’n foto gekeken? Of mijn kinderen? Terwijl ik dit dacht liep een ouder langzaam door mijn beeld, door dat van alle andere ouders die daar stonden, voor de instructeurs langs…en weer terug, alle 25 meters lang, voor de schoolslag, de rugslag. Stoïcijns, totaal gefocust om het kind te filmen, dat daar niets beter deed dan die 43 andere kinderen. De obsessieve drang dat het in ieder geval het eigen kind aan niets mag ontbreken, is a-sociaal ten opzichte van minder opdringerige ouders.
Veel erger is dat dit gedrag fnuikend is voor de ontwikkeling en weerbaarheid van het kind. Dit kind, als prototype van een hele generatie, wordt geen strobreed in de weg gelegd en zal jarenlang geen tegenslag kennen. Mocht het een achterstand oplopen op school, dan hebben we passend onderwijs dat daar de oplossing voor biedt. De leerkracht moet het gat dicht lopen, want aan het kind of aan de ouders kan het niet liggen. Lukt het die leerkracht onverhoopt niet, dan starten we een klachtenprocedure.
De bestuurders van scholen, vaak mensen die het in het bedrijfsleven net niet hebben gered, gelasten een onderzoek naar het functioneren van de school. Zo ook bij de school waar een goede vriendin leerkracht is. Zij gaf een inkijkje in wat kinderen van acht tot twaalf jaar over school zeggen: ‘Ik wil langere pauzes, een kantine met broodjes en leukere lessen’ en ‘Er moet een spiegel in de jongens-WC, want ik ben een fotomodel’ en ‘Zo’n twee uur pauze per dag, meer gym, leren op de i-Pad, om half tien beginnen en ik wil een kantine.’ Over die kantine zijn ze het dus eens, maar bij wie komen dit soort ideeën vandaan? Het kan bijna niet anders dan dat kinderen dit gedrag en een totaal gebrek aan realiteitszin van hun ouders meekrijgen. En dit is nog maar de basisschool.
geluk of gemak?
In een van mijn eerdere artikelen schreef ik dat convenience een van de drie metatrends is. Als het ons leven makkelijker maakt, is er een markt voor. Onze kinderen zijn niet meer gewend om moeite te doen om iets voor elkaar te krijgen. Ook zij willen alles hebben en wel meteen. Als het moeilijk wordt, gaat het ontvankelijkheidsluikje direct dicht en gaan ze over in de contra-attack: ze dienen klachten in. Zie het razend populaire klagen tegen de middelbare schoolexamens en het uit de kluiten gewassen LAKS. NRC Next deed onderzoek naar dit excessieve klagen: leerlingen dachten dat klagen een middel was om op voorhand de norm naar boven te laten bijstellen. Een betere manier om een zesjes cultuur te stimuleren is er niet. Het onderzoek toonde aan dat er geen oorzakelijk verband was tussen het aantal klagers en het bijstellen van de norm. Gelukkig maar.
Geluk of gelijk?
Aan de Universiteit van Amsterdam begeleid ik studenten bij hun Master-scripties. Mij valt op dat zij vaak aangeven dat ze ‘dit’ voor het eerst doen. Dat kan best zijn, maar als het goed is, zijn ze academisch geschoold en weten ze wat het is om onderzoek te doen. Los daarvan gaat ‘iets voor het eerst doen’ vaak gepaard met vallen en opstaan. Als je wil leren, zul je tegenslagen moeten incasseren en barrières moeten overwinnen om beter terug te komen; het is een stap vooruit en twee achteruit. Daar vloeit uiteindelijk een dieper inzicht en grotere bevrediging uit voort. Bij de meesten van mijn studenten werkt dat niet zo. Zij ervaren feedback als iets ongewenst, als kritiek. Toen ik een studente vroeg waar zij feedback op wilde, vroeg zij zich af of ik haar stukken dan niet las. Ze wilde weten of het goed was. Ik vroeg haar wat ze zou doen als ik zei dat het goed was. Zij zei: nou niets, gewoon verder. Zonder te weten wat er dan goed was. En als ik het niet goed vond? Dan wist ze niet wat ze moest doen. Dat komt ervan als je je kinderen alleen maar complimenten geeft, ook als ze geen idee hebben waarvoor.
Moeite doen
Ons geluk is dus sterk gericht op convenience. Hoeveel jeuk ik er ook van krijg, het zou voor deze generatie (en voor onszelf) goed zijn als ze collectief uit hun comfortzone worden geduwd. Dat ze weer leren knokken om iets te bereiken, moeite doen. Als ze leren wat ze zelf waard zijn, waar ze toe in staat zijn, maar ook waar hun beperkingen liggen. En waar de grenzen van de ander liggen. We kunnen nu eenmaal niet allemaal winnaars zijn. Nog verkeerder is de voorstelling dat alleen de nummer 1 telt en de rest slechts verliezer is. We vinden het moeilijker om toe te geven dat we zelf misschien ergens iets hebben laten liggen, dan verantwoordelijkheid te nemen voor wat we wel bereikt hebben, op eigen kracht. Zou het niet een opluchting zijn, wanneer we met rechte rug kunnen zeggen: ik heb er alles aan gedaan, maar verder reikt mijn talent niet.
Heel verhelderend was daarom ook een uitspraak van een studiegenoot van mij, die zei dat hij ook heel gelukkig kon zijn over een mislukking. Dat ging mij te ver. Of anders gezegd: zo ver kon ik niet gaan. Accepteren, dat vond ik al heel wat. Hij leerde me echter dat je van tegenslagen veel kunt leren en dat die leerervaring een gelukkig gevoel kan geven. Als hij een mislukking aan voelde komen, kon hij zich, ongeacht de uitkomst, al verheugen op hetgeen hij er van zou gaan leren.
Ontdaan van alle franje blijkt geluk een mooi en onvoorspelbaar iets. Daarom sta ik deze zomer op de blote-billen-camping in Zuid- Frankrijk: geluk heeft soms niet veel om het lijf.
gepubliceerd in FONK 106 in 2013